Joan Mir, Repsol Honda Team
Honda’s filosofie en conservatieve motorontwikkeling worden aangewezen als de voornaamste redenen van de tegenvallende resultaten. Pas na de zomer besloot het management om grote operationele wijzigingen door te voeren. Een van de belangrijkste ontwikkelingen was de aanstelling van Shin Sato als nieuw technisch directeur, die de plaats van Shinichi Kokubo innam.
Joan Mir wordt gevraagd of hij inmiddels verschil voelt in de manier waarop geopereerd wordt, en of het meer richting een Europese werkwijze neigt. De Spanjaard reageert: “Vorig jaar zijn er inderdaad wijzigingen doorgevoerd qua personeel. De werkwijze is daardoor een beetje anders, en we beginnen daar het resultaat van terug te zien. Er is hier zeker iets veranderd. Ze zullen in Qatar pas echt aantonen of er verschil is gemaakt als ze tot die tijd nog meer brengen. Het klopt dat vanaf Misano vorig jaar – toen we het eerste prototype van de 2024-motorfiets uitprobeerde – tot Valencia een grote stap vooruit hebben gezet. De [huidige] motorfiets is erg gelijkwaardig met die van Valencia, maar de aandrijving heeft een upgrade gekregen. Ze werken dus hard achter de schermen, daar ben ik van overtuigd.”
Mir concludeert dat – ondanks de grote stap die is gezet – ze nog ver zijn verwijderd van de tijden van de Ducati-teams. Jorge Martin, Enea Bastianini, Marc Marquez and Bagnaia hadden tijdens een tien ronden sprintsimulatie op donderdag duidelijk de overhand. “We waren in staat om in de 1.58 te blijven, wat zeker niet slecht is”, legt Mir uit. “Toen ik de rondetijden van Martin of Pecco zag, zij zaten in de lage 58, soms halverwege, ik zat in de hoge 58. Er zit in termen van race pace dus een halve seconde tussen bij warme weersomstandigheden. We weten wat we moeten verbeteren. We hebben goede feedback gegeven. In Qatar hebben we wat meer hebben gevonden”, concludeert de MotoGP-kampioen van 2020.