Het is 1999 wanneer het Amerikaanse Ford interesse heeft in de overname van het F1-team van Jackie Stewart, Stewart Grand Prix. Ford slaagt erin om het team op te kopen van de drievoudig F1-kampioen, maar draagt dan de naam Jaguar naar voren voor het F1-team. Het team maakt gebruik van Ford Cosworth-motoren waardoor beide merken genoeg naamsbekendheid kregen. Het resultaat van die overname is een fraaie F1-bolide met de iconische kleur Brits-racegroen. Met Johnny Herbert en de nummer twee van 1999, Eddie Irvine, achter het stuur van de Jaguar R1 zijn de verwachtingen hoog, al helemaal omdat zo’n grote naam als Ford het project runt en omdat Stewart Grand Prix in 1999 nog vierde werd bij de constructeurs – inclusief een zege voor Herbert.
Die verwachtingen worden allesbehalve waargemaakt in 2000. De Jaguar R1 blijkt ondanks de grote investering van Ford geen succesnummer. Al in de eerste twee races van het seizoen wordt dat duidelijk, aangezien Herbert en Irvine er niet eens in slagen om de finish te halen. Wat volgt is een aantal moeizame races, maar plots lijkt dan toch de zon te schijnen voor het team: in ronde zeven, Monaco, komt Irvine als vierde over de streep. Het blijkt echter het enige hoogtepunt te zijn in een moeizaam debuutseizoen voor Ford. Het seizoen wordt bovendien afgesloten met een dieptepunt voor Herbert, die in de laatste race van het jaar in Maleisië door een gebroken ophanging op hoge snelheid van de baan vliegt. De Brit keert in 2001 niet terug: hij maakt de overstap naar CART. Zijn einde bij Jaguar ziet hij als een perfecte afsluiting van zijn F1-carrière: “Ik ben teleurgesteld dat mijn race door zo’n probleem is verpest. Het was onvermijdelijk dat, omdat ik aan het begin van mijn carrière nog in de auto geholpen moest worden, het zo zou eindigen dat ik uit de auto geholpen moest worden.” Jaguar Racing eindigt op de negende plaats bij de constructeurs, alleen nog voor de puntloze Minardi en Prost Grand Prix.
De Jaguar R3 van Eddie Irvine en Pedro de la Rosa.
Foto: Mark Gledhill
Ultimatum
Jaren later, in 2023, blikt Steiner – inmiddels teambaas bij Haas F1 – terug op dat jaar bij Jaguar. Hij omschrijft de R3 als ‘het grootste stuk stront ooit’ en benadrukt dat deze al ontwikkeld was voordat hij en Lauda bij het team kwamen. “Het enige wat in het voordeel van de auto was – en dan bedoel ik ook echt het enige – was dat hij bijna geen downforce had, dus hij was prima op hogesnelheidscircuits zoals Monza. Als hij niet uitviel”, schrijft hij in zijn boek Surviving to Drive. “In de andere zestien races van het seizoen [2002] finishte Eddie zes keer en viel hij tien keer uit! Dat was altijd het probleem met Jaguar, afgezien van alle andere ellende. In vijf seizoenen hadden ze 69 uitvalbeurten.” Steiner wist echter voor de start van het seizoen al dat hij geen hoge verwachtingen moest hebben. “Vlak voor de lancering had Niki een meeting met de ingenieurs en toen hij naar buiten kwam, was hij woest. ‘Je weet toch dat de auto van vorig jaar shit was? Nou, blijkbaar wordt deze auto nog slechter.'”
Een jaar later, in 2003, lijkt Jaguar dan eindelijk de wind in de zeilen te hebben – ondanks een mindering in investeringen en het afscheid van een groot deel van het personeel, waaronder Lauda. Irvine en De la Rosa zijn vertrokken en maken plaats voor Mark Webber en Antonio Pizzonia (in de laatste vijf races vervangen door Justin Wilson). Het aantal uitvalbeurten is met dertien nog altijd hoog te noemen, maar met name Webber bezorgt het team regelmatig punten. Na zestien races staat de teller op achttien punten, meer dan het team in 2001 en 2002 samen bij elkaar raapt. Het is het beste seizoen van Jaguar Racing in de Formule 1, maar met opnieuw een zevende plaats bij de constructeurs is er geen reden om de champagne te ontpoppen.
Lees ook:Special: Hoe een prachtige Jaguar F1 voortleeft in Nederlandse handen